Een streepje aan de balk

Marathonverhalen

Elke marathonloper heeft een verhaal. Zo ook Piet Kruidenier, die bijzondere herinneringen heeft aan de Marathon van Rotterdam van 2011. Met humor vertelt hij hieronder zijn verhaal. Dit jaar is hij in training voor de hele triathlon van Almere. Daarna wil hij vol inzetten op een goede marathon in Rotterdam volgend jaar. De halve marathon van 26 oktober is een prima tussenhalte. Of hij daadwerkelijk meedoet, besluit hij nadat de triathlon achter de rug is. 

Hoe het ging in 2011...

De aanloop naar de marathon van Roterdam werd overschaduwd door een slepende achillespeesblessure aan het linkerbeen. Als gevolg hiervan had ik vrijwel geen lange duurlopen en tempohardheidtrainingen gedaan. Om over knetterharde intervallen maar helemaal niet te spreken. Sowieso had ik met het klimmen der jaren veel aan snelheid ingeleverd. Doorgaans wist ik dat aardig te compenseren door meer duurwerk te doen. Dit jaar niet dus. Wel had ik in het zwembad en op de Tacx mijn basisconditie goed op peil gehouden.

Twee weken voor de marathon diende zich nóg een tegenslag aan: de grote teen van mijn rechtervoet kwam hard in botsing met een dorpel. Zwelling, blauwe nagel, ongemakkelijke afwikkeling; kortom, zelfs trimmen ging moeizaam.

Basisprincipes belasting en herstel

Al te druk maakte ik me er niet over; ik ontleende houvast aan Elementaire Trainingsleer, het educatieve boek van Harm Kuipers. Denk vooral niet dat dit naslagwerk op mijn nachtkastje ligt. Maar wanneer ik op mijn Tacx voor het vaderland weg zit te trappen, wil ik het wel eens oppakken om mijn kennis van de basisprincipes aangaande de balans tussen belasting en herstel wat op te frissen.

Het afsluitende hoofdstuk behandelt het geperiodiseerd toewerken naar een kortstondige periode van supercompensatie. Hoofdregel: voorafgaande aan een piekmoment is extra rust geboden. Met die richtlijn op zak kon ik zonder wroeging een paar dagen mijn gemak ervan nemen.

Toch, met wensdenken kon ik mezelf van alles wijsmaken, maar realistisch gezien stond ik er niet goed voor. Als ik Harm naar de letter zou volgen, had ik met mijn gemankeerde voorbereiding niet eens mogen starten. De rode draad in het hoofdstuk dat geheel aan blessures gewijd is, spreekt duidelijke taal: ‘Een marathon uitlopen is geen kattenpis; daar zijn risico’s aan verbonden die je niet lichtzinnig terzijde mag schuiven.’

Knoop doorgehakt: meedoen dus

Hoe verstandig ook, aan mij was het niet besteed. Ik was verre van ongetraind en het surplus aan ervaring in het lange werk zou me er wel doorheen slepen. Dus was deelname verantwoord. In mijn ogen dan, de fysio vond het verstandiger om een jaartje over te slaan. Of anders uit te wijken naar de marathon van Amsterdam, ergens in oktober. Rotterdam overslaan… Mooi niet natuurlijk. Zijn bedenkingen liet ik net zo makkelijk van me afglijden als water van een zeehond. 

De scepsis van de fysio nam ik in zoverre serieus dat ik mijn ambitie naar beneden bijstelde. Uitlopen was de enige opdracht. Gebeurde dat binnen de droomtijd van drie uur dertig dan zou dat mooi meegenomen zijn.

De duurlopen die ik met de groep had afgewerkt, gingen in 11 tot 13 km per uur. Daardoor mocht ik ervan uitgaan dat ik tot voorbij Crooswijk een vlak tempo van 12 km per uur zou moeten kunnen aanhouden. Dan nog een uurtje erbij harken en ik kon weer een plusje achter mijn naam in het Mastersklassement laten bijschrijven.

Ja, ja, was het maar zo simpel. Of nee, toch liever niet; dan zouden hele volksstammen de marathon lopen, waardoor de lol er gauw vanaf was.

Plan voor de marathon

Om op zeker te spelen stelde ik het volgende to-do-lijstje op: daags tevoren een uitgebreide massage bij Ary; de achillespees intapen; een pijnstiller (Aleve 275 mg) om op te starten; de iPod vullen met een op maat gemaakte afspeellijst (als eerste nummer No Time To Loose van Carla Thomas); de C-sticker ophalen.

Dat laatste was belangrijk, want goed voor een plaats in het startvak pal achter de Kenianen. Wat ik daar te zoeken had? Veel. Door meteen in mijn eigen pas te kunnen lopen, bleef het startverlies binnen de perken. Te vaak had ik opgesloten gezeten in een van de grote vakken achter de prominenten. Kwam de meute eenmaal in beweging, dan duurde het kilometers voordat ik met mijn lange benen in een fatsoenlijke cadans kwam. Meestentijds was ik de eerste drankpost al gepasseerd voordat ik lekker liep. Onnodig tijdverlies dus. Daarom was ik gebrand op zo’n C-sticker.

Nadat ik door Ary gemasseerd was, wilde ik weten hoe de teen en achillespees aanvoelden wanneer ik ze serieus ging belasten. Daar hing veel vanaf, want ik had nog steeds mijn schoenkeus niet bepaald. Werden het de afgetrapte trainingsschoenen of toch die kekke ultralichte wedstrijdschoentjes, die ik me op de beurs had laten aansmeren? Een dwaze gedachte, maar toch… 

Ik trok de wedstrijdschoentjes aan en liep de straat uit. Even 500 meter opwarmen, daarna een gecontroleerde steigerung. En sloffend weer naar huis, in de wetenschap dat ik me absoluut geen gekkigheid kon veroorloven.

Zondagochtend

Op tijd opgestaan om voldoende te kunnen eten: twee mueslibolletjes met aardbeienjam en een overrijpe banaan. Het Aleve tabletje spoelde ik weg met een mok zwarte koffie.

De weer-app gecheckt: droog, windstil, onbewolkt; rond tien uur een graadje of 10, oplopend naar 16 in de voormiddag. Oké, lekker loopweer. Zo was de kledingkeus gauw gemaakt: een korte broek en singletje, plus een petje voor als de zon zou doorkomen. En natuurlijk de compressiekousen.

Om iets voor half tien stapte ik in de Metro. De RET deed die dag goede zaken, met moeite kon ik me naar binnen wurmen. Temidden van de massa golfde ik bij station Stadhuis het rijtuig uit, richting roltrappen.

Eenmaal in de buitenlucht zocht ik de ingang van het startvak op. Het liep gesmeerd, de sticker gaf geen ruimte voor discussie. Er stonden trouwens opvallend veel lopers in het vak die ik ervan verdacht nooit van hun leven onder de drie uur te hebben gelopen. Zouden valsemunters hun werkterrein verlegd hebben van waardepapieren naar stickervellen? Enfin, wat gaf het, zelf was ik immers ook gematst.

Lee Towers was inmiddels in zijn gifgroene hoogwerker boven de nerveus heen en weer dribbelende atleten getakeld. Nadat de speaker hem verwelkomd had, zette hij al molenwiekend zijn act in. Voor de zoveelste keer hoorde ik hem You Never Walk Alone brallen. Ofschoon mijn voorkeur bij de start van een marathon uitgaat naar Verdi’s triomfmars, is het welzeker een mooie traditie. 

Om exact tien uur maakte het kanonschot abrupt een einde aan zijn kortstondige optreden. Hetgeen naadloos overging in dat van ons — de marathon was begonnen.

Tempo vinden

Tegen beter weten in poogde ik bij mijn loopmaatjes van PAC aan te sluiten. En anders wilde ik ze zo lang mogelijk in het zicht houden. Helaas, de hoop daarop was al voor de opgang naar de Erasmusbrug vervlogen. Alle goede bedoelingen ten spijt moest ik na een honderdtal meters terug in tempo. Geen man overboord, want eenmaal op Zuid had ik het duurtempo van de zondagstrainingen te pakken. En dat tempo maakte per slot van rekening de kern van mijn strategie uit. 

De met zorg uitgekozen muziek bleek een lekker zetje in de rug. Niet dat ik erdoor in een roes over het wegdek zoefde, maar iedere vorm van afleiding in een marathon is mooi meegenomen.

De klok hield ik zijdelings in de gaten. Die gaf aan dat ik stabiel liep: 24 minuten op de eerste vijf km, 48 hoog op de tien. Geen vuiltje aan de lucht dus. Zou je zeggen... 

Het ging al gauw niet lekker. Stoppen om goed te drinken was dan wel verstandig, maar het schema kreeg er een eerste tikkie van: 1 uur 16 op de vijftien. Al was dat slechts een licht verval, het viel niet meer te repareren. Erger, het liep op naar 1 uur 45 op de halve. 

Ervaringsgewijs wist ik genoeg: twee keer 1 uur 45 is slechts in theorie 3 uur 30. In de marathon red je het doorgaans niet met dit rekenmodel; een negatieve split is in het recreantenveld even zeldzaam als een klavertje vier in een koeienwei. Oftewel, de wens was de vader van de gedachte. Realistisch gezien zou ik spekkoper zijn wanneer het verval tot tien minuten beperkt bleef; met een tijd van drie uur/drie kwartier mocht ik mijn handen dichtknijpen.

Erasmusbrug en Blaak

Toen korte tijd later de Erasmusbrug weer opdook werd het sluimerende gevoel van onbehagen nog verder aangewakkerd. Het toch al tanende ritme werd door die brug volledig ontregeld. Veel tijd om de controle over mijn ademhaling terug te krijgen was er niet; amper had ik de brug verteerd of het viaduct bij de Blaak diende zich al aan. Mijn afspeellijst bleek een nauwkeurig kompas te zijn: uitgerekend op het moment dat ik me naar boven hees, zette Patti Smith Pumping my heart in.

Nog voordat ik de kubuswoningen voorbij was, schreeuwden mijn quadriceps moord en brand. Ook voelde ik me wat duizelig worden. Om me geen narigheid op de hals te halen stretchte ik tegen een hekwerk. Daarbij wist ik onbedoeld een drietal fietsen tegen de grond te krijgen. Afgaande op het gelach konden de toeschouwers dat wel waarderen.

Als een reus op lemen voeten trok ik mezelf weer op gang. Met kleine stapjes ritste ik mij terug in de massa.

In Crooswijk werd ik voorbijgelopen door de pacers van de 3 uur 45 groep. Tegen beter weten in probeerde ik aan te haken. Verspilde moeite, twee kroegen verder al dreven de rode ballonnen uit het zicht.

Dan maar uitlopen...

Ach, daar kon ik wel mee leven. De eindtijd was allang geen item meer. Uitlopen, daar was het vandaag om te doen. Het hoogst haalbare was een eliminatie voor de Slakkentrofee, een door onze trainer uit te reiken bokaal aan degene die als laatste van de B-selectie over de eindstreep kwam. Die trofee liet ik graag aan me voorbijgaan. Maar ja, je kon natuurlijk moeilijk zonder mededingen aan de marathon meedoen. En voortijdig uitstappen om de Slakkentrofee te ontlopen was al helemaal geen optie. Dan wachtte een nog veel ergere ‘beloning’: de wandelstok! In de wetenschap dat ik voor beide onderscheidingen een serieus te nemen kandidaat was, schuifelde ik verder.

Een marathon begint pas voorbij kilometer 35, zegt men. Soms al bij kilometer 28, weet ik. Het Kralingse Bos bos zat eraan te komen. Traditiegetrouw worden daar de hardste klappen uitgedeeld. De opdracht die ik mezelf stelde was simpel: hoofd uitschakelen, voetje voor voetje de kilometers verschalken en zo veel mogelijk strompelaars passeren.

Leuk bedacht, maar er kwam niets van terecht. Nog voordat ik de geur van bomen had opgesnoven, blokkeerden mijn bovenbenen. Jong/oud, dik/dun; het ene na het andere rugnummer schoof me voorbij.

Kramp!

Dorst. Ook dat nog. Blijven drinken! sprak ik mezelf op strenge toon toe. Daar gaf ik royaal gehoor aan, bij iedere verzorgingspost dronk ik twee bekertjes leeg. Ik moest wel, anders zou Koning Kramp om de hoek komen kijken. En als ik íemand niet kon uitstaan…

Toch kwam hij. Niet onaangekondigd, want al bij km 32 had het secreet me even zachtjes aangetikt.

“Hoi”, sprak hij op vileine toon. “Ken je me nog?”

En of ik hem kende! Die hufter zwaaide al zolang ik aan de Rotterdam Marathon meedeed de scepter in het bos. Logischerwijs had het nooit tussen ons geboterd. Sterker, ik gunde hem het licht in zijn ogen niet.

“Joh, vervelende klier, doe me een lol en ga iemand anders lopen sarren. Waarom moet je mij altijd hebben?” antwoordde ik geïrriteerd.

Het loeder lachte sardonisch en lispelde: “Ho ho, niet zo heetgebakerd. Ik stond al een poosje op je te wachten. Maar ik maakte me niet ongerust hoor. Ik wist vrijwel zeker dat je langs zou komen. Je bent alleen wat later dan gebruikelijk. Hoe komt dat, te weinig getraind; last van de warmte? Maar vooruit, laten we geen tijd verdoen met gebeuzel, ik zal je kuiten eens lekker te grazen nemen.” De daad bij het woord voegend deelde hij venijnig een eerste steek uit. Tegen zoveel laaghartigheid boden de compressiekousen geen verweer.

Koning Kramp genoot zichtbaar van zijn getreiter. Ik vreesde dan ook dat hij deze middag niet meer van mijn zijde zou wijken. Door de muziek liet de ploert zich in ieder geval niet afschrikken. Sterker, het leek alsof hij zelf achter de knoppen zat. Want terwijl de kramp aan mijn kuiten kriebelde, zong Lou Reed een strofe uit een nummer van de Velvet Underground: When The Whip Comes Down. Ondanks de ellende zag ik toch ook de humor ervan in.

Maar goed, kramp of niet: de marathon moest wel volbracht worden. Achter mijn naam als het even kon geen D.N.F. Het was me nog nooit gebeurd dat ik een wedstrijd niet afmaakte, en dat wilde ik graag zo houden. 

Supporters in zicht

In het publiek ontwaarde ik Robert, Alexandra en de kinderen. Melvin en Anouk jubelden van plezier. Misschien dachten ze terug aan vorig jaar, toen ik de dag na de marathon kwam oppassen. Koud een kop koffie op of ze strikten me voor een spelletje — Twister!! 

Ik veroorloofde me een pas op de plaats voor de high fives en een praatje. In een impuls vroeg ik aan de omstanders of er toevallig een Paracetamol voorhanden was. Helaas, zelfs geen aspirientje.

Onder hartstochtelijke aanmoedigingen van het publiek, dat zichtbaar met me te doen had, trachtte ik mezelf weer in beweging te krijgen. Door de pauze, hoe kort van duur ook, waren mijn ledematen nog verder opgestijfd. Men hoefde me nog net niet aan te duwen, op eigen kracht kwam ik waggelend op gang. Wanneer je niet beter wist, zou je denken dat ik aan een neurologische aandoening leed.

Een kilometer verderop stond een tent van het Rode Kruis. Daar vragen om een pilletje, dat was toch zeker geen vloeken in de kerk? Een tweede stem zei me dat ik het vooral níet moest doen. Ik was toch wel geschrokken van de lichte duizeling, een halfuurtje geleden. Dan maar nóg meer op de paslengte beknibbelen. En vooral veel drinken.

Mensenkinderen, wat was het laatste stuk zwaar. Het zal ongetwijfeld suggestie geweest zijn, maar de drankposten leken steeds verder uit elkaar te staan.

De trainer wist natuurlijk wel vanwaar hij het beste zicht had op het presteren van zijn pupillen: bij kilometer 38. Van verre hoorde ik hem mij al toeroepen: “Kom op, Piet. Omhoog die knieën!” Helaas, zijn aanvuringen ten spijt was het me niet gegeven in vloeiende stijl te passeren.

Kramp voort de boventoon

Vanaf de bocht naar de Mariniersweg had ik met nog maar één tegenstander te maken: Koning Kramp. Hoe hardnekkig kan een klier zijn… Wat ik ook zei, of juist níet zei, vaak is het negeren van een plaaggeest effectiever dan ermee in dispuut gaan, hij wist van geen wijken.

Zo sukkelde ik van lantaarnpaal naar lantaarnpaal. En maar rekken en strekken. Bij kilometer 40 stond de klok al op drie uur 39. Ook al liep ik dan louter en alleen voor het streepje aan de balk, een eindtijd van boven de vier uur wilde ik bij voorkeur niet in de boeken hebben.

Wat niet meehielp om binnen die grens te blijven, was dat mijn petje afwaaide. Al had ik thuis een kast vol, ik wilde het niet verspelen. Dit omdat ik bij elke verzorgingspost twee sponsen aannam, waarvan ik er een onder dat petje bewaarde om tussendoor mijn gezicht te kunnen deppen. Met hamstrings die op knappen staan een petje oprapen… Het zal eruitgezien hebben alsof een giraffe een graspolletje wilde verorberen. Ik duimde dat die koddige vertoning niet door de een of andere onverlaat gefilmd was. ‘Social media’ is tuk op zulke ongein, voor je het weet gaat het viral. (Degene die toen voorspeld zou hebben dat ik 14 jaar later worldwide meer dan een miljoen views op Instagram en een toptien notering op TikTok te verwerken kreeg, zou ik rijp voor het gesticht hebben verklaard.)

Een ongeluk komt nooit alleen. Eenmaal het petje weer op mijn hoofd, schoot de kramp in mijn linkerkuit. Had die lamstraal me tóch te pakken. Zal je altijd zien, loop je de stenen uit de straat dan kom je niemand tegen. En nu ik amechtig aan het zwalken was, kwamen er een paar bekenden voorbij en moest ik me allerlei ongein laten welgevallen: “Houd vast, het ziet er nog goed uit!” En de ergste van allemaal: “Maak je niet zo druk, ze hebben hem al!”

Helder van geest

Het enige dat ik wist te riposteren was een nauwelijks verstaanbaar: “No pictures!” Een lucide ingeving, waarmee ik weliswaar de lachers op mijn hand kreeg, maar waar ik per saldo niets voor kocht. Het zij zo, het gaf in ieder geval aan dat de geest nog helder was.

Dat bood profijtelijke mogelijkheden, die ik niet onbenut mocht laten. Als eerste moest ik zien af te rekenen met dat ellendige schepsel, genaamd kramp. Ja, u ziet het goed, ik ontnam hem zijn titel en hoofdletter. Hoezo? Om hem te kleineren natuurlijk! Wat denkt u zelf: het enige dat dit sujet verdiende was een nekschot. Helaas zag ik daar onder de gegeven omstandigheden geen kans toe. Maar geloof me, mijn hart was er goed voor.

Gelukkig was dat mispunt niet eenkennig. Ik keek eens goed om me heen en al wat ik zag, was een samengeklonterde stoet houten klazen, die zich met een glazige blik in de ogen als schimmen uit het dodenrijk voortbewogen. Gedeelde smart is halve smart, plots wist ik zowaar een laatste restje onvermoede reserves aan te boren. Ruw rekenwerk leerde dat er nog steeds zicht was op een fatsoenlijke eindtijd. Met opgekrikt moreel draafde ik verder, richting Coolsingel.

De laatste draai. Een flauwe bocht naar rechts; borden die aangaven dat ik aan de afsluitende kilometer begon. Alleen al de overgang in de afstandsaanduiding op het wegdek van kilometers naar hectometers gaf me vleugels. Het onderkruipsel, ik krijg zijn naam niet langer over mijn lippen, hapte nog wel hinderlijk naar mijn kuiten, maar hij kreeg geen houvast meer.

De klok was zichtbaar!

Nog 200 meter te gaan; 150, 100, 50 — wat kon me nog gebeuren? De tijd. Natuurlijk, de tijd! Leuk dat ik de klok al kon zien, maar wat stond er eigenlijk? 13.55. Wauw! Met de motoriek van een avatar sprintte ik voor een eindtijd van net binnen de vier uur. Tenminste, dat wil zeggen, ik zal de enige zijn die het sprinten durfde te noemen. Maakt niet uit, ik deed het. En háálde het. Bij het passeren van de streep zag ik nog net de klok op 13.58 springen. Zelden was ik zo blij geweest met een marge van twee luttele seconden.

Hoe verder?

Welnu, de eerstvolgende donderdag na de marathon is traditioneel de opening van mijn fietsseizoen. Dit brengt een accentverschuiving met zich mee. Waar het lopen teruggeschroefd wordt tot een onderhoudsdosis, komt het fietsen op de eerste plaats te staan. Deze periode loopt door tot en met september, waarin het vizier vooral gericht is op de triatlons. Voor dit jaar is daar als extraatje een expeditie naar de Mont Ventoux aan toegevoegd. 

Nooit klaar met de marathon

Met de marathon ben ik nog lang niet klaar. Het is een beproeving, die zich het beste laat smaken na een gedegen voorbereiding. Laat ik nu juist in de trainingen zoveel schik hebben, dat ik het getob tijdens de uitvoering graag voor lief neem. Het is zoals Frank Zappa mij tijdens het laatste kwartier toezong: The Torture Never Stops.